11/6738 WMO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
P R O C E S – V E R B A A L
van mondelinge uitspraak
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (verzoeker)
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 oktober 2011, 11/204 (aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
verzoeker
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (betrokkene).
Datum uitspraak: 9 januari 2012
Zitting heeft: R.M. van Male als voorzieningenrechter
Griffier: B. Bekkers
Ter zitting zijn verschenen:
Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.F. Dekker en M.E.R. Hinzen.
Betrokkene, bijgestaan door mr. N.J. Brouwer.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Na sluiting van het onderzoek wordt de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874,--.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. De voorzieningenrechter verwijst voor het procesverloop, de relevante feiten, de standpunten van partijen en de van belang zijnde wettelijke bepalingen en rechtspraak naar de dossierstukken en naar de aangevallen uitspraak.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat de wetgever met de artikelen 15 en 19 van de Wmo geacht moet worden te hebben beoogd een exclusief stelsel in het leven te hebben geroepen voor het kunnen rekening houden met financiële middelen van de aanvrager van een individuele voorziening en de gemeente buiten die bepalingen om geen ruimte heeft voor het daarnaast of in plaats daarvan voeren van inkomens- of vermogensbeleid. Ook in artikel 4, tweede lid, van de Wmo kan daarvoor geen (zelfstandige) grondslag worden gevonden. De wetgever heeft bedoeld om de in die bepaling genoemde capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, te interpreteren in het licht van de artikelen 15 en 19 van de Wmo. De voorzieningenrechter wijst voor de onderbouwing van zijn oordeel naar de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 van de uitspraak van de Raad van 19 december 2011 (LJN BU7263).
3. De voorzieningenrechter veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene, wegens verleende rechtsbijstand, berekend op een punt voor het indienen van een verweerschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, daarom in totaal bedragende
€ 874,--.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 9 januari 2012
de griffier de voorzitter
B. Bekkers R.M. van Male
IJ