05/5855 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 augustus 2005, 04/27 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: college)
Datum uitspraak: 12 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2007. Appellant is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.H. Romberg, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was in vaste dienst als allround brandwacht bij de afdeling [naam afdeling] Aan hem is bij besluit van 19 mei 2003 met ingang van 1 augustus 2003 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 8:6, eerste lid, van de Arbeids-voorwaardenregeling gemeente Tilburg wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekte of gebreken.
Dat besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 24 november 2003.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen, kort gezegd, dat appellant voorafgaand aan zijn ziekmelding per
6 maart 2001 blijk heeft gegeven niet te beschikken over de eigenschappen en instelling die vereist zijn voor het op goede wijze vervullen van de functie van allround brandwacht in een 24-uursdienst. Zij heeft in het rapport van de behandelend psycholoog onvoldoende concrete aan-wijzingen aanwezig geacht dat appellant na diens hersteldmelding per 21 oktober 2002 wel over de vereiste eigenschappen en mentaliteit zou beschikken. Voorts heeft de namens het college overgelegde brief van 19 mei 2005 haar ervan overtuigd dat het college voldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden om appellant te herplaatsen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep in hoofdzaak verwezen naar zijn grieven in eerste aanleg en in de bezwaarfase. De Raad onderschrijft het oordeel dat de rechtbank over het bestreden besluit heeft gegeven en de overwegingen op grond waarvan zij tot dit oordeel is gekomen.
3.2. Appellant heeft in hoger beroep nog wel nadrukkelijk aan de orde gesteld dat het college, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in onvoldoende mate heeft onderzocht of hij elders binnen de gemeentelijke organisatie herplaatst kon worden.
3.3. De Raad stelt voorop dat het college niet op grond van enige wettelijke bepaling verplicht was een herplaatsingsonderzoek te verrichten alvorens over te gaan tot ontslag wegens ongeschiktheid. Het college heeft (niettemin) uit een oogpunt van zorgvuldigheid herplaatsingsactiviteiten ondernomen. Ter zitting is namens het college gewezen op de bij de rechtbank overgelegde verklaring van de afdeling Personeel van 19 juni 2005, waaruit dit blijkt. Ter toelichting hierop heeft de gemachtigde van het college nog meegedeeld dat het ambtelijk apparaat ten gevolge van bezuinigingen aanzienlijk is ingekrompen, zodat er geen vacatures waren. Voorts heeft zij betoogd dat appellant, gelet op zijn achtergrond en opleiding, niet geschikt te achten is voor een kantoorbaan binnen de gemeentelijke organisatie. Functies waarvoor hij eventueel wel geschikt kan worden geacht, zoals in de groenvoorziening, bij de reinigingsdienst of de bodedienst, zijn evenwel niet meer voorhanden bij de gemeente, omdat deze zijn ondergebracht bij de sociale werkvoorziening of zijn geprivatiseerd.
Gelet op deze toelichting is de Raad van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat het college de mogelijkheid om appellant te herplaatsen onvoldoende heeft onderzocht.
3.4. Gelet op het vorenoverwogene slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) O.C. Boute.